Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
prepari
Ŝi preparis al li grandan ĝojon.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
rilati
La instruisto rilatas al la ekzemplo sur la tabulo.

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
eliri
La knabinoj ŝatas eliri kune.

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
konsumi
Ŝi konsumas pecon da kuketo.

bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
rigardi
Dum la ferioj, mi rigardis multajn vidaĵojn.

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
subskribi
Ni ĝoje subtenas vian ideon.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
labori pri
Li devas labori pri ĉi tiuj dosieroj.

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
krei
Li kreis modelon por la domo.

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
marŝi
Ĉi tiu vojo ne rajtas esti marŝita.

uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
malŝalti
Ŝi malŝaltas la elektron.

denken
Je moet veel denken bij schaken.
pensi
Vi devas multe pensi en ŝako.
