Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/74908730.webp
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
вызывать
Слишком много людей быстро вызывает хаос.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
подписывать
Он подписал контракт.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
упрощать
Для детей сложные вещи нужно упрощать.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
проходить
Вода была слишком высока; грузовик не смог проехать.
cms/verbs-webp/74119884.webp
openen
Het kind opent zijn cadeau.
открывать
Ребенок открывает свой подарок.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
давать
Что ее парень подарил ей на день рождения?
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
входить
Он входит в номер отеля.
cms/verbs-webp/118003321.webp
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
посещать
Она посещает Париж.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
смотреть вниз
Я мог смотреть на пляж из окна.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
записывать
Вы должны записать пароль!
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
отменять
К сожалению, он отменил встречу.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
защищать
Шлем предназначен для защиты от несчастных случаев.