Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
плавать
Она регулярно плавает.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
уступать
Многие старые дома должны уступить место новым.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
сопровождать
Собака сопровождает их.
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
разрабатывать
Они разрабатывают новую стратегию.
cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
работать
Мотоцикл сломан; он больше не работает.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
назначать
Дата назначается.
cms/verbs-webp/91696604.webp
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
разрешать
Не следует разрешать депрессию.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
везти назад
Мать везет дочь домой.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
защищать
Шлем предназначен для защиты от несчастных случаев.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
писать
Дети учатся писать.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
сжигать
Огонь сожжет много леса.
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
находить жилье
Мы нашли жилье в дешевом отеле.