Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
увидеть снова
Они наконец видят друг друга снова.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
тронуться
Когда загорелся свет, машины тронулись.
cms/verbs-webp/114593953.webp
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
встречать
Они впервые встретились в интернете.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
оставлять
Она оставила мне кусок пиццы.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
подчеркивать
Он подчеркнул свое утверждение.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
контролировать
Здесь все контролируется камерами.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
бросать
Он бросает мяч в корзину.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
следовать
Цыплята всегда следуют за своей матерью.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
отвечать
Кто что-то знает, может отвечать в классе.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
исключать
Группа его исключает.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
производить
Можно производить дешевле с роботами.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
слушать
Она слушает и слышит звук.