Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
соединять
Этот мост соединяет два района.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
проезжать мимо
Поезд проезжает мимо нас.
cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
пускать
Следует ли пускать беженцев на границах?
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
познакомиться
Странные собаки хотят познакомиться друг с другом.
cms/verbs-webp/3819016.webp
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
промахнуться
Он промахнулся и не забил гол.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
бросать
Он бросает мяч в корзину.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
нести
Осел несет тяжелый груз.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
кормить
Дети кормят лошадь.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
ездить
Машины ездят по кругу.
cms/verbs-webp/113253386.webp
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
получаться
В этот раз не получилось.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
тушить
Пожарная служба тушит пожар с воздуха.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
защищать
Шлем предназначен для защиты от несчастных случаев.