Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
красить
Она покрасила свои руки.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
создавать
Он создал модель для дома.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
защищать
Два друга всегда хотят защищать друг друга.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
оставлять
Вы можете оставить деньги.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
красить
Он красит стену в белый цвет.
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
останавливаться
Такси остановились на остановке.
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
изменяться
Многое изменилось из-за климатических изменений.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
переводить
Скоро нам снова придется переводить часы назад.
cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
голосовать
Избиратели сегодня голосуют за свое будущее.
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
подозревать
Он подозревает, что это его девушка.
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
обанкротиться
Бизнес, вероятно, скоро обанкротится.
cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
отправлять
Эта компания отправляет товары по всему миру.