Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
избавляться
От этих старых резиновых шин нужно избавляться отдельно.
cms/verbs-webp/106851532.webp
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
смотреть друг на друга
Они смотрели друг на друга долгое время.
cms/verbs-webp/92384853.webp
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
подходить
Этот путь не подходит для велосипедистов.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
кричать
Мальчик кричит как может громко.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
бросить
Я хочу бросить курить прямо сейчас!
cms/verbs-webp/67232565.webp
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
согласиться
Соседи не могли согласиться на цвет.
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
ограничивать
Следует ли ограничивать торговлю?
cms/verbs-webp/55269029.webp
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
промахнуться
Он промахнулся мимо гвоздя и поранился.
cms/verbs-webp/129403875.webp
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
звонить
Колокольчик звонит каждый день.
cms/verbs-webp/112408678.webp
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
приглашать
Мы приглашаем вас на нашу новогоднюю вечеринку.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
сжигать
Огонь сожжет много леса.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
толкать
Машина остановилась и ее пришлось толкать.