Woordenlijst

Spaans – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/60111551.webp
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
cms/verbs-webp/100434930.webp
eindigen
De route eindigt hier.
cms/verbs-webp/91367368.webp
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.