المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
مر ب
يمرون بالمريض كل يوم.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
تضللت
تضللت في طريقي.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
بدأ بالجري
الرياضي على وشك أن يبدأ الجري.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
ألغى
للأسف، ألغى الاجتماع.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
بحث عن
الشرطة تبحث عن الجاني.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
حفظ
الفتاة تحفظ نقودها الصغيرة.
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
ذهب
أين ذهب البحيرة التي كانت هنا؟
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
شكر
شكرها بالزهور.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
يربط
هذه الجسر يربط بين حيين.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
عرض
يمكنني عرض تأشيرة في جواز سفري.
zien
Je kunt beter zien met een bril.
رؤية
يمكنك أن ترى أفضل بواسطة النظارات.