المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية
durven
Ik durf niet in het water te springen.
لا أجرؤ
لا أجرؤ على القفز في الماء.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
أمارس الضبط
لا أستطيع أن أنفق الكثير من المال؛ يجب علي أمارس الضبط.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
يحرق
لا يجب أن تحرق الأموال.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
تحدث
من يعلم شيئًا يمكنه التحدث في الفصل.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
استخدم
حتى الأطفال الصغار يستخدمون الأجهزة اللوحية.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
بدأ
المدرسة تبدأ للأطفال الآن.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
نظرت لأسفل
تنظر لأسفل إلى الوادي.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
يدخل
هو يدخل غرفة الفندق.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
أغفر له
أغفر له ديونه.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
تطلب
تطلب وجبة الإفطار لنفسها.
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
فتح
هل يمكنك فتح هذا العلبة لي من فضلك؟