المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
ترك واقفًا
اليوم الكثير يجب عليهم ترك سياراتهم واقفة.

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
اختبار
يتم اختبار السيارة في ورشة العمل.

samenwerken
We werken samen als een team.
تعاون
نحن نتعاون كفريق.

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
أمارس الضبط
لا أستطيع أن أنفق الكثير من المال؛ يجب علي أمارس الضبط.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
تنظف
هي تنظف المطبخ.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
دفع
توقفت السيارة وكان يجب دفعها.

eisen
Hij eist compensatie.
يطالب
هو يطالب بالتعويض.

failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
تعلن إفلاسها
الشركة ربما ستعلن إفلاسها قريبًا.

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
تصافح
أنهوا مشاجرتكم وتصافحوا أخيرًا!

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
أنفق
علينا أن ننفق الكثير من المال على الإصلاحات.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
سمح بالدخول
كانت تثلج خارجاً وسمحنا لهم بالدخول.
