المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
يجب الانتباه إلى
يجب الانتباه إلى علامات المرور.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
لمس
لمسها بحنان.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
سيبدأون
سيبدأون طلاقهم.
binnenkomen
Kom binnen!
تفضل بالدخول
تفضل بالدخول!
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
تطلع
الأطفال دائماً يتطلعون إلى الثلج.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
أتصلت
أخذت الهاتف وأتصلت بالرقم.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
كذب
أحيانًا يجب الكذب في حالات الطوارئ.
op handen zijn
Een ramp is op handen.
كان وشيكًا
الكارثة وشيكة.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
يقلد
الطفل يقلد طائرة.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
صوت
الناخبون يصوتون على مستقبلهم اليوم.
schrijven
Hij schrijft een brief.
كتب
هو يكتب رسالة.