المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
يتدلى
كلاهما يتدلى على فرع.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
يتناول الإفطار
نفضل تناول الإفطار في السرير.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
تختار
تختار زوج جديد من النظارات الشمسية.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
عصر
تعصر الليمون.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
وصل
وصلت الطائرة في الوقت المحدد.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
تشرح
هي تشرح له كيف يعمل الجهاز.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
تحرك
من الصحي أن تتحرك كثيرًا.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
يسكر
هو يسكر تقريبًا كل مساء.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
موقوفة
السيارات موقوفة في المرآب السفلي.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
تحدث
لا يجب التحدث بصوت عالٍ في السينما.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
أضاف
أضافت بعض الحليب إلى القهوة.