المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
عرف
الأطفال فضوليون جدًا ويعرفون الكثير بالفعل.

spelen
Het kind speelt liever alleen.
يفضل اللعب
الطفل يفضل اللعب وحده.

wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
تقود
هي تقود وتغادر في سيارتها.

teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
تعيد
المعلمة تعيد الأوراق المدرسية إلى الطلاب.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
أنفق
علينا أن ننفق الكثير من المال على الإصلاحات.

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
يعتمد
هو أعمى ويعتمد على المساعدة من الخارج.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
سجل
يجب أن تسجل كلمة المرور!

moeten
Men zou veel water moeten drinken.
يجدر
يجدر بالشخص أن يشرب الكثير من الماء.

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
جلس
هناك العديد من الأشخاص يجلسون في الغرفة.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.
يصلح
أراد أن يصلح الكابل.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
سمح بالتقدم
لا أحد يريد السماح له بالتقدم في طابور السوبر ماركت.
