المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
أصيبت
أصيبت بفيروس.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
يصلح
أراد أن يصلح الكابل.
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
تغفر
هي لا تستطيع أن تغفر له أبدًا على ذلك!
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
اقترح
المرأة تقترح شيئًا على صديقتها.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
يأتي
الحظ يأتي إليك.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
خلط
الرسام يخلط الألوان.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
استولى على
استولت الجرادات.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
فاتته
فاتته الفرصة لتسجيل هدف.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
تحتضن
الأم تحتضن قدمي الطفل الصغيرتين.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
لا أجد
لا أستطيع العثور على طريقي للعودة.
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
يكرر
هل يمكنك تكرير ذلك من فضلك؟