Besedni zaklad
Naučite se glagolov – nizozemščina

beginnen
De soldaten beginnen.
začeti
Vojaki začenjajo.

voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
miniti
Srednji vek je minil.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
vstopiti
Podzemna je ravno vstopila na postajo.

haten
De twee jongens haten elkaar.
sovražiti
Oba fanta se sovražita.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
zavedati se
Otrok se zaveda prepira svojih staršev.

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
zaupati
Vsi si zaupamo.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
dovoliti
Depresije se ne bi smelo dovoliti.

doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
preiskati
Vlomilec preiskuje hišo.

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
želesti iziti
Otrok želi iti ven.

stoppen
De vrouw stopt een auto.
ustaviti
Ženska ustavi avto.

overnachten
We overnachten in de auto.
prespati
Noč preživljamo v avtu.
