Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/74176286.webp
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
защищать
Мать защищает своего ребенка.
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
звонить
Кто звонил в дверной звонок?
cms/verbs-webp/49853662.webp
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
расписывать
Художники расписали всю стену.
cms/verbs-webp/91603141.webp
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
убегать
Некоторые дети убегают из дома.
cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
одобрять
Мы с удовольствием одобряем вашу идею.
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
слушать
Он слушает ее.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
защищать
Детей нужно защищать.
cms/verbs-webp/118003321.webp
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
посещать
Она посещает Париж.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
остановиться
На красный свет вы должны остановиться.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
допускать ошибку
Думайте внимательно, чтобы не допустить ошибки!
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
предлагать
Женщина что-то предлагает своей подруге.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
заботиться
Наш сын очень хорошо заботится о своем новом автомобиле.