Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
скучать
Ему очень не хватает своей девушки.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
отпускать
Вы не должны отпускать ручку!
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
возвращаться
Отец вернулся с войны.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
резать
Парикмахер режет ей волосы.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
публиковать
Реклама часто публикуется в газетах.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
записывать
Вы должны записать пароль!
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
продвигать
Нам нужно продвигать альтернативы автомобильному движению.
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
отправлять
Этот пакет скоро будет отправлен.
cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
сжигать
Он зажег спичку.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
исправлять
Учитель исправляет сочинения учеников.
cms/verbs-webp/74119884.webp
openen
Het kind opent zijn cadeau.
открывать
Ребенок открывает свой подарок.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
выставлять напоказ
Ему нравится выставлять напоказ свои деньги.