Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
обновлять
Живописец хочет обновить цвет стены.
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
уезжать
Она уезжает на своей машине.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
заблудиться
Я заблудился по дороге.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
знать
Она знает многие книги почти наизусть.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
отставать
Часы отстают на несколько минут.
cms/verbs-webp/115267617.webp
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
осмеливаться
Они осмелились прыгнуть из самолета.
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
мыть
Мне не нравится мыть посуду.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
звучать
Ее голос звучит фантастически.
cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
перепрыгивать
Атлет должен перепрыгнуть препятствие.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
удалять
Как можно удалить пятно от красного вина?
cms/verbs-webp/40632289.webp
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
болтать
Студенты не должны болтать на уроке.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
покупать
Они хотят купить дом.