Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
помолвиться
Они тайно помолвились!
cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
перевозить
Мы перевозим велосипеды на крыше машины.
cms/verbs-webp/116877927.webp
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
устраивать
Моя дочь хочет обустроить свою квартиру.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
обслуживать
Шеф-повар сегодня обслуживает нас сам.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
подружиться
Эти двое подружились.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
делить
Нам нужно научиться делить наше богатство.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
проходить
Время иногда проходит медленно.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
печатать
Книги и газеты печатаются.
cms/verbs-webp/117490230.webp
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
заказывать
Она заказывает себе завтрак.
cms/verbs-webp/104759694.webp
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
надеяться
Многие надеются на лучшее будущее в Европе.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
резать
Парикмахер режет ей волосы.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
получить
Ему нужно получить больничный от врача.