Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/91643527.webp
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
застревать
Я застрял и не могу найти выход.
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
жениться/выйти замуж
Несовершеннолетние не могут жениться.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
подчеркивать
Он подчеркнул свое утверждение.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
избегать
Ему нужно избегать орехов.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
любить
Она очень любит своего кота.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
выполнять
Он выполняет ремонт.
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
проверять
Стоматолог проверяет зубы.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
обслуживать
Шеф-повар сегодня обслуживает нас сам.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
убеждать
Ей часто приходится убеждать свою дочь есть.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
печатать
Книги и газеты печатаются.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
наступать
Я не могу наступать на землю этой ногой.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
жечь
Мясо не должно обжигаться на гриле.