Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
знать
Она знает многие книги почти наизусть.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
продвигать
Нам нужно продвигать альтернативы автомобильному движению.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
спать
Ребенок спит.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
влиять
Не позволяйте другим влиять на вас!
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
развернуться
Вам нужно развернуть машину здесь.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
смешивать
Вы можете приготовить здоровый салат из овощей.
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
рассказывать
Она рассказывает ей секрет.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
познакомиться
Странные собаки хотят познакомиться друг с другом.
cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
работать
Мотоцикл сломан; он больше не работает.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
выезжать
Сосед выезжает.
cms/verbs-webp/119404727.webp
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
делать
Вы должны были сделать это час назад!
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
просыпаться
Он только что проснулся.