Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
лгать
Иногда приходится лгать в экстренной ситуации.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
собирать урожай
Мы собрали много вина.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
печатать
Книги и газеты печатаются.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
говорить
С ним нужно поговорить; ему так одиноко.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
поднимать
Вертолет поднимает двух мужчин.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
проверять
Он проверяет, кто там живет.
cms/verbs-webp/122479015.webp
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
резать
Ткань режется по размеру.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
открывать
Фестиваль был открыт салютом.
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
звонить
Кто звонил в дверной звонок?
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
готовить
Она готовит торт.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
выполнять
Он выполняет ремонт.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
обсуждать
Коллеги обсуждают проблему.