Woordenlijst

Duits – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
cms/verbs-webp/58292283.webp
eisen
Hij eist compensatie.
cms/verbs-webp/122398994.webp
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.