词汇
学习动词 – 荷兰语

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
交易
人们在交易二手家具。

verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
被打败
较弱的狗在战斗中被打败。

versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
寄出
这个包裹很快就会被寄出。

bellen
Het meisje belt haar vriendin.
打电话
女孩正在给她的朋友打电话。

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
跑向
女孩跑向她的母亲。

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
投票
人们为或反对候选人投票。

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
查找
你不知道的,你必须查找。

liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
躺下
他们累了,躺下了。

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
跟随
小鸡总是跟着它们的妈妈。

missen
De man heeft zijn trein gemist.
错过
这个男人错过了他的火车。

stoppen
De agente stopt de auto.
停下
女警察让汽车停下。
