词汇
学习动词 – 荷兰语
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
绕行
汽车在圆圈里绕行。
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
送货
他给家里送披萨。
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
保证
保险在发生事故时保证提供保护。
denken
Wie denk je dat sterker is?
认为
你认为谁更强?
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
回去
他不能一个人回去。
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
节省
你可以节省取暖费。
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
提醒
电脑提醒我我的约会。
trainen
De hond wordt door haar getraind.
训练
狗被她训练。
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
留开
谁把窗户留开,就邀请小偷进来!
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
裁剪
面料正在被裁剪到合适的大小。
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
设定
正在设定日期。