词汇
学习动词 – 荷兰语

meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
带上
我们带上了一棵圣诞树。

terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
回电话
请明天给我回电话。

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
混合
你可以用蔬菜混合一个健康的沙拉。

beschermen
De moeder beschermt haar kind.
保护
母亲保护她的孩子。

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
留出
我想每个月都留出一些钱以备后用。

boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
生气
因为他总是打鼾,所以她很生气。

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
停放
今天许多人必须停放他们的汽车。

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
睡懒觉
他们想在某个晚上睡个懒觉。

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
减少
我绝对需要减少我的取暖费用。

denken
Wie denk je dat sterker is?
认为
你认为谁更强?

verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
相互联系
地球上的所有国家都相互联系。
