词汇
学习动词 – 荷兰语

versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
寄出
这个包裹很快就会被寄出。

geloven
Veel mensen geloven in God.
相信
许多人相信上帝。

gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
容易
冲浪对他来说很容易。

willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
想离开
她想离开她的酒店。

beginnen
School begint net voor de kinderen.
开始
孩子们的学校刚刚开始。

onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
找到住处
我们在一个便宜的酒店找到了住处。

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
运输
我们在汽车顶部运输自行车。

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
出去
女孩们喜欢一起出去。

liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
躺下
他们累了,躺下了。

aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
雇佣
该公司想要雇佣更多的人。

monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
监控
这里的一切都被摄像头监控。
