词汇
学习动词 – 荷兰语

wachten
We moeten nog een maand wachten.
等待
我们还得再等一个月。

kletsen
Ze kletsen met elkaar.
聊天
他们互相聊天。

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
让路
许多老房子不得不为新房子让路。

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
取消
航班已取消。

kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
聊天
学生在课堂上不应该聊天。

bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
盖住
孩子盖住了它的耳朵。

omgaan
Men moet met problemen omgaan.
处理
必须处理问题。

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
卖
商贩正在卖很多商品。

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
总结
你需要从这篇文章中总结出关键点。

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
讨论
同事们正在讨论这个问题。

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
练习
女人练习瑜伽。
