词汇
学习动词 – 荷兰语
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
醒来
他刚刚醒来。
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
给
她的男朋友为她的生日给了她什么?
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
出去
女孩们喜欢一起出去。
uitspringen
De vis springt uit het water.
跳出
鱼跳出了水面。
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
税收
公司以各种方式被征税。
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
感觉
她感觉到肚子里的宝宝。
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
记下
她想记下她的商业想法。
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
穿过
猫可以从这个洞穿过吗?
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
展览
这里展览现代艺术。
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
敢
他们敢从飞机上跳下来。
rennen
De atleet rent.
跑
运动员跑。