词汇
学习动词 – 荷兰语

eindigen
De route eindigt hier.
结束
路线在这里结束。

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
经过
两人彼此经过。

aansteken
Hij stak een lucifer aan.
燃烧
他点燃了一根火柴。

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
去
你们两个要去哪里?

hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
希望
许多人希望在欧洲有一个更好的未来。

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
创建
谁创建了地球?

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
让...前面
没有人想在超市结账时让他走在前面。

monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
监控
这里的一切都被摄像头监控。

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
逃跑
有些孩子从家里逃跑。

springen
Hij sprong in het water.
跳
他跳进了水里。

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
送报
我们的女儿在假期期间送报纸。
