词汇
学习动词 – 荷兰语

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
理解
人们不能理解关于计算机的一切。

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
盖住
孩子盖住了自己。

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
回家
他下班后回家。

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
强调
你可以用化妆强调你的眼睛。

vermijden
Hij moet noten vermijden.
避免
他需要避免吃坚果。

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
挂
两者都挂在树枝上。

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
抗议
人们抗议不公正。

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
对...负责
医生对治疗负责。

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
记下
你必须记下密码!

de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
找到方向
我在迷宫中能很好地找到方向。

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
证明
他想证明一个数学公式。
