词汇
学习动词 – 荷兰语

kopen
Ze willen een huis kopen.
买
他们想买一栋房子。

uitsluiten
De groep sluit hem uit.
排除
该团队排除了他。

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
帮助
大家都帮忙搭建帐篷。

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
存在
恐龙今天已经不存在了。

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
犯错
仔细想想,这样你就不会犯错!

luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
听
孩子们喜欢听她的故事。

vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
成为朋友
两人已经成为朋友。

open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
留开
谁把窗户留开,就邀请小偷进来!

plukken
Ze plukte een appel.
摘取
她摘了一个苹果。

importeren
We importeren fruit uit veel landen.
进口
我们从许多国家进口水果。

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
剪裁
形状需要被剪裁。
