词汇
学习动词 – 荷兰语
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
想出去
孩子想出去。
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
推
护士推着病人的轮椅。
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
要求
他要求与他发生事故的那个人赔偿。
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
打电话
她只能在午餐时间打电话。
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
记下
你必须记下密码!
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
通过
学生们通过了考试。
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
出版
出版商发布了这些杂志。
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
进入
船正在进入港口。
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
混合
需要混合各种成分。
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
打电话
女孩正在给她的朋友打电话。
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
分享
我们需要学会分享我们的财富。