词汇

学习动词 – 荷兰语

cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
怀疑
他怀疑那是他的女友。
cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
转向
他们相互转向。
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
离开
我们的假日客人昨天离开了。
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
发生
这里发生了一起事故。
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
触发
烟雾触发了警报。
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
妈妈正在给孩子洗澡。
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
期待
孩子们总是期待雪。
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
孩子们在喂马。
cms/verbs-webp/95938550.webp
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
带上
我们带上了一棵圣诞树。
cms/verbs-webp/114379513.webp
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
覆盖
睡莲覆盖了水面。
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
聊天
他经常和他的邻居聊天。
cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
提及
老板提到他会解雇他。