词汇
学习动词 – 荷兰语

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
给
父亲想给儿子一些额外的钱。

werken
Ze werkt beter dan een man.
工作
她工作得比男人好。

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
得到机会
请等一下,你很快就会得到机会!

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
处理
这些旧橡胶轮胎必须单独处理。

bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
打电话
她只能在午餐时间打电话。

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
收获
我们收获了很多葡萄酒。

durven
Ik durf niet in het water te springen.
不敢
我不敢跳进水里。

denken
Je moet veel denken bij schaken.
思考
下棋时你需要深思熟虑。

tellen
Ze telt de munten.
数
她数硬币。

voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
想象
她每天都想象新的事物。

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
来
我很高兴你来了!
