词汇
学习动词 – 荷兰语

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
烧毁
大火会烧掉很多森林。

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
到达
飞机已经准时到达。

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
发生
梦中发生了奇怪的事情。

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
花费
她花光了所有的钱。

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
挤出
她挤出柠檬汁。

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
通过
学生们通过了考试。

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
盖住
她用奶酪盖住了面包。

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
打开
保险箱可以使用秘密代码打开。

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
保护
必须保护孩子。

misgaan
Alles gaat vandaag mis!
出错
今天一切都出错了!

de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
找到方向
我在迷宫中能很好地找到方向。
