词汇

学习动词 – 荷兰语

cms/verbs-webp/108218979.webp
moeten
Hij moet hier uitstappen.
必须
他必须在这里下车。
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
你们两个要去哪里?
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
清洁
工人正在清洁窗户。
cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
运输
我们在汽车顶部运输自行车。
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
我要杀掉这只苍蝇!
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
经过
火车正在我们旁边经过。
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
忘记
她不想忘记过去。
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
忍受
她几乎无法忍受疼痛!
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
陪伴
这只狗陪伴他们。
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
牛从河里喝水。
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
取消
他不幸取消了会议。
cms/verbs-webp/70624964.webp
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
玩得开心
我们在游乐场玩得很开心!