词汇
学习动词 – 荷兰语

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
和好
结束你们的争斗,和好如初吧!

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
过去
时间有时过得很慢。

verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
期待
我的妹妹正在期待一个孩子。

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
翻译
他可以在六种语言之间翻译。

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
解释
爷爷向孙子解释这个世界。

luisteren
Hij luistert naar haar.
听
他在听她说话。

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
建议
女人向她的朋友提出了建议。

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
离开
我们的假日客人昨天离开了。

doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
度过
她把所有的空闲时间都度过在户外。

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
靠近
蜗牛正在互相靠近。

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
旅行
他喜欢旅行,已经看过许多国家。
