词汇
学习动词 – 荷兰语

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
工作
摩托车坏了,不再工作了。

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
克服
运动员克服了瀑布。

reizen
We reizen graag door Europa.
旅行
我们喜欢穿越欧洲旅行。

beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
描述
如何描述颜色?

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
增加
人口大幅增加。

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
停放
自行车停在房子前面。

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
交给
业主把他们的狗交给我遛。

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
被撞
一名骑自行车的人被汽车撞了。

drukken
Hij drukt op de knop.
按
他按按钮。

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
展示
我的护照里可以展示一个签证。

slapen
De baby slaapt.
睡觉
婴儿正在睡觉。
