词汇
学习动词 – 荷兰语

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
挂
两者都挂在树枝上。

bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
建设
中国的长城是什么时候建造的?

overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
重读
学生重读了一年。

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
练习
他每天都用滑板练习。

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
为...做
他们想为他们的健康做些什么。

nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
需要
你需要一个千斤顶来更换轮胎。

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
盖住
她用奶酪盖住了面包。

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
让路
许多老房子不得不为新房子让路。

knippen
De kapper knipt haar haar.
剪
发型师剪她的头发。

out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
跳出思维框架
为了成功,有时你需要跳出思维框架。

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
展示
我的护照里可以展示一个签证。
