词汇
学习动词 – 荷兰语

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
遇见
有时他们在楼梯里相遇。

betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
意味着
这个地上的纹章是什么意思?

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
回家
他下班后回家。

spellen
De kinderen leren spellen.
拼写
孩子们正在学习拼写。

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
调慢
很快我们又要把时钟调慢。

liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
躺下
他们累了,躺下了。

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
说话
人们不应该在电影院里说得太大声。

melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
报告
她向她的朋友报告了这个丑闻。

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
赶走
一只天鹅赶走了另一只。

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
确认
她能向她的丈夫确认这个好消息。

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
打开
保险箱可以使用秘密代码打开。
