Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
открывать
Сейф можно открыть секретным кодом.
cms/verbs-webp/101158501.webp
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
благодарить
Он поблагодарил ее цветами.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
потреблять
Она употребляет кусочек торта.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
имитировать
Ребенок имитирует самолет.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
повреждать
В аварии было повреждено две машины.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
открывать
Фестиваль был открыт салютом.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
выносить
Ей трудно выносить боль!
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
вытаскивать
Как он собирается вытащить эту большую рыбу?
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
плакать
Ребенок плачет в ванной.
cms/verbs-webp/19351700.webp
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
предоставлять
Лежаки предоставляются отдыхающим.
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
управлять
Кто управляет деньгами в вашей семье?
cms/verbs-webp/118861770.webp
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
бояться
Ребенок боится в темноте.