Woordenlijst

Zweeds – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/87205111.webp
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.