Woordenlijst

Hausa – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.