Woordenlijst

Slovaaks – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/5161747.webp
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.