Vocabolario
Impara gli avverbi – Olandese

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
da solo
Sto godendo la serata tutto da solo.

al
Het huis is al verkocht.
già
La casa è già venduta.

daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
là
Vai là, poi chiedi di nuovo.

eerst
Veiligheid komt eerst.
prima
La sicurezza viene prima.

veel
Ik lees inderdaad veel.
molto
Leggo molto infatti.

voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
prima
Era più grassa prima di ora.

bijna
Ik raakte bijna!
quasi
Ho quasi colpito!

te veel
Het werk wordt me te veel.
troppo
Il lavoro sta diventando troppo per me.

te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
troppo
Ha sempre lavorato troppo.

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
giù
Lui cade giù dall‘alto.

naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
giù
Lei salta giù nell‘acqua.
