Vocabolario

Impara gli avverbi – Olandese

cms/adverbs-webp/170728690.webp
alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
da solo
Sto godendo la serata tutto da solo.
cms/adverbs-webp/134906261.webp
al
Het huis is al verkocht.
già
La casa è già venduta.
cms/adverbs-webp/178180190.webp
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
Vai là, poi chiedi di nuovo.
cms/adverbs-webp/96364122.webp
eerst
Veiligheid komt eerst.
prima
La sicurezza viene prima.
cms/adverbs-webp/77731267.webp
veel
Ik lees inderdaad veel.
molto
Leggo molto infatti.
cms/adverbs-webp/46438183.webp
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
prima
Era più grassa prima di ora.
cms/adverbs-webp/78163589.webp
bijna
Ik raakte bijna!
quasi
Ho quasi colpito!
cms/adverbs-webp/76773039.webp
te veel
Het werk wordt me te veel.
troppo
Il lavoro sta diventando troppo per me.
cms/adverbs-webp/40230258.webp
te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
troppo
Ha sempre lavorato troppo.
cms/adverbs-webp/176427272.webp
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
giù
Lui cade giù dall‘alto.
cms/adverbs-webp/38720387.webp
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
giù
Lei salta giù nell‘acqua.
cms/adverbs-webp/102260216.webp
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
domani
Nessuno sa cosa sarà domani.