Vocabolario
Impara gli avverbi – Olandese

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
giù
Lui cade giù dall‘alto.

gisteren
Het regende hard gisteren.
ieri
Ha piovuto forte ieri.

even
Deze mensen zijn verschillend, maar even optimistisch!
stesso
Queste persone sono diverse, ma ugualmente ottimiste!

een beetje
Ik wil een beetje meer.
un po‘
Voglio un po‘ di più.

iets
Ik zie iets interessants!
qualcosa
Vedo qualcosa di interessante!

opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.
di nuovo
Lui scrive tutto di nuovo.

morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
domani
Nessuno sa cosa sarà domani.

gratis
Zonne-energie is gratis.
gratuitamente
L‘energia solare è gratuita.

al
Het huis is al verkocht.
già
La casa è già venduta.

correct
Het woord is niet correct gespeld.
correttamente
La parola non è scritta correttamente.

opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
di nuovo
Si sono incontrati di nuovo.
