Vocabolario

Impara gli avverbi – Olandese

cms/adverbs-webp/80929954.webp
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
più
I bambini più grandi ricevono più paghetta.
cms/adverbs-webp/23025866.webp
de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
tutto il giorno
La madre deve lavorare tutto il giorno.
cms/adverbs-webp/123249091.webp
samen
De twee spelen graag samen.
insieme
I due amano giocare insieme.
cms/adverbs-webp/174985671.webp
bijna
De tank is bijna leeg.
quasi
Il serbatoio è quasi vuoto.
cms/adverbs-webp/78163589.webp
bijna
Ik raakte bijna!
quasi
Ho quasi colpito!
cms/adverbs-webp/40230258.webp
te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
troppo
Ha sempre lavorato troppo.
cms/adverbs-webp/7769745.webp
opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.
di nuovo
Lui scrive tutto di nuovo.
cms/adverbs-webp/135100113.webp
altijd
Hier was altijd een meer.
sempre
Qui c‘è sempre stato un lago.
cms/adverbs-webp/155080149.webp
waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
perché
I bambini vogliono sapere perché tutto è come è.
cms/adverbs-webp/76773039.webp
te veel
Het werk wordt me te veel.
troppo
Il lavoro sta diventando troppo per me.
cms/adverbs-webp/176427272.webp
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
giù
Lui cade giù dall‘alto.
cms/adverbs-webp/71670258.webp
gisteren
Het regende hard gisteren.
ieri
Ha piovuto forte ieri.