Rječnik

Naučite glagole – nizozemski

cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
proći
Voda je bila previsoka; kamion nije mogao proći.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
proći
Studenti su prošli ispit.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
doručkovati
Radije doručkujemo u krevetu.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
zaposliti
Tvrtka želi zaposliti više ljudi.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
popraviti
Htio je popraviti kabel.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
putovati
Voli putovati i vidio je mnoge zemlje.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
prevesti
Može prevesti između šest jezika.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
govoriti loše
Kolege loše govore o njoj.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
usuditi se
Ne usudim se skočiti u vodu.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
snijegiti
Danas je puno snijegilo.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
visjeti
Oboje vise na grani.
cms/verbs-webp/47969540.webp
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
oslijepiti
Čovjek s oznakama oslijepio je.