Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
doni
Kion ŝia koramiko donis al ŝi por ŝia naskiĝtago?

vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
demandi
Li demandas ŝin pri pardonado.

betalen
Ze betaalde met een creditcard.
pagi
Ŝi pagis per kreditkarto.

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
montriĝi
Li ŝatas montriĝi per sia mono.

duwen
Ze duwen de man het water in.
puŝi
Ili puŝas la viron en la akvon.

doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
fari
Vi devis fari tion antaŭ horo!

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
rekompenci
Li estis rekompencita per medalo.

gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
iri
Kien iris la lago, kiu estis ĉi tie?

veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
kaŭzi
Sukero kaŭzas multajn malsanojn.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
kaŭzi
Alkoholo povas kaŭzi kapdoloron.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
renkonti
Foje ili renkontiĝas en la ŝtuparo.
