Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
doni for
Ŝi donas for sian koron.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
rezervi
Mi volas rezervi iom da mono por poste ĉiu monato.

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
labori por
Li laboris firme por siaj bonaj notoj.

wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
promeni
La familio promenas dimanĉe.

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
kompreni
Fine mi komprenis la taskon!

ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
havi dispone
Infanoj nur havas poŝmonon dispone.

plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
amuziĝi
Ni tre amuziĝis en la parko de ludoj!

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
reiri
Li ne povas reiri sole.

uitsluiten
De groep sluit hem uit.
ekskludi
La grupo ekskludas lin.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
babili
Li ofte babiletas kun sia najbaro.

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
ŝati
Ŝi ŝatas ĉokoladon pli ol legomojn.
