Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/62000072.webp
overnachten
We overnachten in de auto.
провести ночь
Мы проводим ночь в машине.
cms/verbs-webp/90554206.webp
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
докладывать
Она сообщает скандал своей подруге.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
перезвонить
Пожалуйста, перезвоните мне завтра.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
влиять
Не позволяйте другим влиять на вас!
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
оставлять
Вы можете оставить деньги.
cms/verbs-webp/63645950.webp
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
бежать
Она бежит каждое утро на пляже.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
проверять
Стоматолог проверяет прикус пациента.
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
заразиться
Она заразилась вирусом.
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
давать
Отец хочет дать своему сыну дополнительные деньги.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
существовать
Динозавры сегодня больше не существуют.
cms/verbs-webp/67035590.webp
springen
Hij sprong in het water.
прыгать
Он прыгнул в воду.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
ходить
По этой тропе ходить нельзя.