Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
обратиться
Они обращаются друг к другу.
cms/verbs-webp/120015763.webp
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
хотеть выйти
Ребенок хочет выйти на улицу.
cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
отправлять
Эта компания отправляет товары по всему миру.
cms/verbs-webp/47969540.webp
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
ослепнуть
Человек с значками ослеп.
cms/verbs-webp/14606062.webp
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
иметь право
Пожилые люди имеют право на пенсию.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
описывать
Как можно описать цвета?
cms/verbs-webp/93947253.webp
sterven
Veel mensen sterven in films.
умирать
Многие люди умирают в фильмах.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
создавать
Он создал модель для дома.
cms/verbs-webp/90309445.webp
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
проходить
Похороны прошли позавчера.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
сидеть
Много людей сидят в комнате.
cms/verbs-webp/101158501.webp
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
благодарить
Он поблагодарил ее цветами.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
выбирать
Трудно выбрать правильного.