Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
бежать за
Мать бежит за своим сыном.
cms/verbs-webp/81236678.webp
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
пропустить
Она пропустила важную встречу.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
дождаться
Пожалуйста, подождите, скоро ваша очередь!
cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
избавляться
От этих старых резиновых шин нужно избавляться отдельно.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
представлять
Он представляет свою новую девушку родителям.
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
иметь в распоряжении
У детей в распоряжении только карманные деньги.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
кормить
Дети кормят лошадь.
cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
обновлять
Живописец хочет обновить цвет стены.
cms/verbs-webp/106997420.webp
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
оставлять нетронутым
Природа оставлена нетронутой.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
сидеть
Много людей сидят в комнате.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
слушать
Он любит слушать живот своей беременной жены.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
будить
Будильник будит ее в 10 утра.