Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
останавливаться
Такси остановились на остановке.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
допускать ошибку
Думайте внимательно, чтобы не допустить ошибки!
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
писать
Дети учатся писать.
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
проходить
Может ли кошка пройти через эту дыру?
cms/verbs-webp/3819016.webp
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
промахнуться
Он промахнулся и не забил гол.
cms/verbs-webp/85871651.webp
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
нуждаться в отпуске
Мне срочно нужен отпуск, мне нужно уйти!
cms/verbs-webp/90032573.webp
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
знать
Дети очень любознательны и уже много знают.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
проходить
Вода была слишком высока; грузовик не смог проехать.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
оказываться
Как мы оказались в этой ситуации?
cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
обсуждать
Они обсуждают свои планы.
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
подозревать
Он подозревает, что это его девушка.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
зависеть
Он слеп и зависит от посторонней помощи.