Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
отвечать
Она всегда отвечает первой.
cms/verbs-webp/87205111.webp
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
захватить
Саранча захватила все вокруг.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
подчеркивать
Он подчеркнул свое утверждение.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
произносить речь
Политик произносит речь перед многими студентами.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
возвращаться
Собака возвращает игрушку.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
обнимать
Мать обнимает маленькие ножки младенца.
cms/verbs-webp/98977786.webp
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
называть
Сколько стран вы можете назвать?
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
ждать
Дети всегда ждут снега.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
представлять
Он представляет свою новую девушку родителям.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
выбирать
Она выбирает новые солнцезащитные очки.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
вознаграждать
Его вознаградили медалью.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
проверять
Он проверяет, кто там живет.